Alle boeken van Ann Driessen

Alle boeken van Ann Driessen

zondag 14 december 2014

Een kaars voor een kind

Vandaag brand ik een kaars voor een 
overleden kind...
voor het dochtertje van K
voor het zoontje van G
voor het zoontje van A
voor de dochter van A
voor de dochter van E
voor de zoon van M
voor de dochter van C

... en voor iedereen die een kind - waar en wanneer ook ter wereld - door oorlog, mishandeling, verkrachting, moord, ongeval, ziekte, honger of verdriet verloren heeft.

Elke dag sterven kinderen…
Elke dag ontbreken woorden om hun ouders en familieleden te troosten
En elke dag mankeren woorden en daden om hun dood te voorkomen…



Info: www.wclvlaanderen.be

zondag 9 november 2014

Dat taaltje van ons

Koppelpoort Amersfoort
Ons taaltje, dat van hun en van ons. Toen ik in Amersfoort woonde - tussen 2004 en 2008 - voelde ik me soms zo dom omdat ik het Nederlands daar verstond maar soms niet begreep. Een 'Wablief' hielp, al beweerde mijn dochter dat ik 'Wat zeg je?' moest gebruiken. 

Het gebeurde dat ik helemaal niets verstond van mijn stadsgenoten. Net als die keer aan de kassa van de Etos, toen ik shampoo en tandenpasta betaalde. “Spetuémaais?” vroeg de winkeljuffrouw. Na de vierde poging wist ik wat het was: 'Spaart u airmiles?'. Van airmiles of vliegpunten (ze gebruikten zo graag Engelse woorden) had ik toen nog nooit gehoord. Ook met het NOS-journaal op TV had ik in het begin moeite.

Als je verhuist of geregeld naar de Nederlandse TV of radio luistert, merk je eerst hoeveel het Nederlandse Nederlands van het Vlaamse Nederlands verschilt. Meer dan ik dacht en besefte. Hoewel ik Nederlands sprak en 30 jaar journalist was, was het vreemd dat ik bepaalde woorden nooit eerder hoorde, nooit of nauwelijks las of gebruikte. Ik schaamde me er niet om, maar ik leerde wel elke dag enkele woorden. En tot op heden gebruik ik ze graag.
Om afscheid te nemen, had ik vroeger enkel ’tot ziens’. Nu heb ik ‘daag, doei, toedels en hawdoe’. Mijn man leerde me ‘daar ga je niet over’ (dat is je verantwoordelijkheid niet) en ‘op de kleintjes letten’ (op de centen letten). Het woord ’bende’ schrapte ik omdat het voor onze noorderburen een verzamelnaam voor criminelen is, terwijl het voor ons staat voor een leuke, gezellige groep.
Amersfoort

Ik kon wel boos zijn op bordjes aan winkeldeuren met ‘leegverkoop’ of ‘uitverkoop’. Misleidend, want het ging enkel om (bij ons het onuitroeibare en lelijke)'solden' (koopjes) en geen signaal dat de zaak zijn deuren definitief sluit. 
Soms had ik een woordenboek nodig, zoals bij praam, venstertijden, jopper, struinkast, hufter of bij schlemiel, spillepoot en ‘burlende‘ herten. Dat lag wellicht aan mijn beperkte woordenschat? Bij woorden als uitverkiezing, neut, gesodemieter en ontiegelijk kon ik me wel iets voorstellen. En de uitdrukkingen ‘ík ben druk’, ‘kort door de bocht’, ‘schielijk’, ‘sodemieter op’ en ‘hartstikke mooi’ zal ik nooit gebruiken.
En misschien is er sinds mijn verblijf wel enkele Amersfoorters die weten wat vijs (schroef), confituur (jam), valies (koffer), geëxciteerd (opgewonden), ambetant (vervelend) en blaasjes wijsmaken (iets op de mouw spelden) betekenen? 
Zij vonden mijn taaltje schattig en ik hen.






dinsdag 21 oktober 2014

Spinnen, ik haat ze

Ik heb lang genoeg gewacht om mijn spinnenhaat uit te bazuinen. Op Werelddierendag durfde ik dierenliefhebbers niet tegen het hoofd (en het hart) stoten met mijn hatemail over spinnen. Nu regen en wind me verlost van ettelijke exemplaren wel. Want ja, ik wil want ze meppen, bashen, verpletteren. Neen, ik ben niet voor een langzame dood dus martelen doe ik niet, maar ineens, bam, weg, dood. Vraag me niet waarom ik zo onverdraagzaam ben: ik weet het niet, maar ik weet dat er nog antispinnenmensen zijn zoals ik. De antigevoelens waren er al vrij jong, denk ik.

Misschien werden ze wel aangewakkerd door de enorme spin op de muur in mijn huurhuisje in de Leuvense Zevenslaperstraat rond 1984? Ik kwam thuis, het was een beetje donker in huis en daar zat ze, de grote madame, op de muur boven de schouw. Ik schrok me bijna een infarct van de schrik. Met veel tegenzin en nog meer afschuw heb ik die, ik weet niet meer met wat: ik had een black out zoals bij ernstige feiten gebruikelijk is. Daarna heb ik dat zwartpotig kadaver met vuilblik en borstel uit mijn bestaan geveegd… maar dus niet uit mijn geheugen. Misschien komt het door die reusachtige spin die ik in de buurt van Colima in Mexico in 2002 over de straat zag kruipen?

Onzin? Het kan zijn, maar spinnen, I do’nt like them. En dat is zacht uitgedrukt. Rood, wit, zwart, groot of klein: ik moet ze niet! Ik wil ze niet zien en zeker niet voelen. Ik krijg kippenvel van het woord spin alleen al, zonder dat ik een webdraadje voel kriebelen op mijn neus of er een spinnetje uit mijn bad moet slaan.
Dood meppen, met een dikke vod oprapen en buiten zwieren. Dat is mijn tactiek al jaren. In mijn huis géén spinnenresten die - zoals in mijn stoutste dromen - uitgroeien tot honderden exemplaren! Ik moet er niet aan denken! Brrrrrrrrrrrrrrr. Nu al controleer ik de muren van mijn slaapkamer voor ik mijn ogen sluit.

Ik hoorde op de radio een arachnoloog. Warempel, die bestaat! Niet te geloven. Hij had het over de Lentevuurspin? Een rode met zwarte stippen? ‘Een formidabele mooie spin!’, zijn spinnenliefde vloeide gewoon uit de luidsprekers. Onbegrijpelijk, althans voor mijn brein… Mijn haat werd er niet kleiner door, ook omdat er 135.000 soorten blijken te zijn. Iets wat ik niet had willen weten. Veel te veel, als je het mij vraagt, dus weg ermee. Dat ingenieus netwerk van superfijne draadjes kan me gestolen worden. Lichaamslengte, gewicht kleur, het interesseert me niet. Ik gruwel van die beestjes.










De enige spin die ik kan verdragen is die van de Franse beeldhouwster Louise Bourgeois: groots, stabiel en daarbij onbeweeglijk maar toch echt en indrukwekkend, misschien net daarom. Haar gigantische Maman-spin, tijdelijk boven het graf van James Ensor en voor altijd in Bilbao aan het Guggenheim Museum is inoubliable en niet beangstigend. En daar houd ik van.



dinsdag 16 september 2014

Een Schot met een rok?

Alle Schotten dragen rokken, dat weet toch iedereen
maar toch maar toch blijft een Schot in Schotland een man van kop tot teen.….’
Dat liedje klopt niet. 





















Van Milngavie, Drymen, Rowardennan, Inverarnan, Tyndrum, Kingshouse, Kinglochleven naar Fort Williams: de West Highland Way, 152 km te voet. Zeven dagen wandelen en niet één kerel in kilt of skirt gezien. O ja, op de laatste dag in Fort Williams, in onze B&B aan het ontbijt. Een late vijftiger in Schotse ruitjesrok dient op; zijn moeder - bijna 90 en baas in huis - staat in de keuken. Mijn dochter en vriendin zagen ze wel op de Scottish of Higland Games en in Edingburgh. Die Games heb ik door het wandelen gemist, jammer. Ik had ze graag aangemoedigd: de stoere kerels met paardenstaarten en blote benen in rood-geel-blauw geruite plooirokken terwijl ze paalwerpen, hamerslingeren of doedelzak spelen. Een volgende keer zeker.


Ik heb wel haggis (schapenmaag gevuld met stukjes schapenhart, schapenlever, schapenvet en havermout) gegeten en van de avonturen van vrijbuiter Rob Roy, de Schotse Robin Hood, genoten aan Loch Lomond.
Vooral genoten van de Highlands: onvergetelijk. Van normaal tot wild, plat en steil, soms machtig en soms magisch, met kammen, bergen, heuvels en meren. Eindeloos, indrukwekkend, desolaat. Prachtige landschappen, onvoorspelbaar weer. Het ideale decor om te vertragen, te vergeten en te dromen en ook voor Highlander, Braveheart en Harry Potter films. Om terug te zien. 
En overal in b&b’s, hotels en guesthouses stille vriendelijkheid. Schotten zijn - naar het schijnt -  de Vlamingen van het Verenigd Koninkrijk, de underdog. Ze streven naar onafhankelijkheid, feesten graag feesten en zijn gastvrij(er), net als wij. Eigen vlag, munt en bestuur vinden ze niet genoeg. Maar toch er is meer dat ons, Europeanen, bindt. Better together, denk ik...


vrijdag 22 augustus 2014

Ik leef als een plant


Die uitspraak zal ik na mijn bezoek aan de Nationale Plantentuin in Meise - een ontdekking - niet snel meer gebruiken. Leven als een plant? Chapeau. Dat kan ik niet. Het betekent te veel: in stilte groeien en bloeien, kort en krachtig, lang en duurzaam, in kleur of niet, eetbaar en giftig, met en zonder geur. In Meise zijn er voor luttele vijf euro's 18.000 soorten te ontdekken, een koopje dus. Het zijn er te veel - hoe dik moet dat plantenregister van Meise wel zijn! - maar een tipje van die plantensluier wil ik graag oplichten.



Groen traject
Begin eraan, zoals ik, met een groene tournee van rond de 3 km: aangenaam, mooi, interessant en leerrijk. Start na de kassa naast ‘de man op het bankje’ van Bea Van Dorpe met een blik op het gewenste traject in de folder die je krijgt bij betaling. En dan hup, weg: eerst door een rechte beukendreef tot aan en in het kasteel (waterburcht) van Bouchout. Via het Coniferetum: alle tinten groen, sappig groen! Ik wist niet dat een collectie naaldbomen, zulke eenvoudige kerels, in alle variaties, ook van grootte, zo mooi konden ogen… Verder naar het Plantenpaleis: een complex van enorme serres met uitzonderlijke soorten.

Ik heb er de in Europa verschrikkelijk zeldzame hennepvreter vergeten (in België zelfs uitgestorven) maar wel de reuzenwaterlelies - Victoria Amazonica - met hun super bladeren en opstaande randen zien drijven in 30 graden water. Ze kunnen 40 kg kunnen dragen (soms mogen het baby’s zijn). In het Engels klinkt hun naam mooier - giant water lily - in het Frans onromantisch - nénuphar.

Stinken en sterven
Ik heb kunnen griezelen van vleesetende bekerplanten en dagdromen van stinkende reuzenaronskelken. De heroïsche strijd van zijn verzorgers om diens basisknol te behouden, mocht niet baten: de te forse snelle doorgroei van 50 tot 130 kg op drie jaar stak een stok in de wielen: meneer ging dood in plaats van te splitsen, te leven en drie tot vijf jaar later opnieuw zeer kort maar prachtig met een lijkstank te bloeien. Vijf jonge lijkenplanten moeten hun bestaan nog bewijzen. Hun leven leest als een stationsromannetje: vechten, verdikken, overleven of sterven, vallen en opstaan, scheiden of niet; een kort leven in schoonheid, sterven in stank…

Eigenaardig toch. Ik zocht ze bewust op: de uitgestorven, speciale, excentrieke en zeldzame exemplaren. Van waar toch die hang naar het abnormale?

Vrouwentongen
Veel geleerd heb ik, ook over Vlaanderens numero uno: de Sansevieria (ik dacht veria) of vrouwentong, meer bepaald die met de gele bladrand: de Trifasciata, Belgenplant, vrouwentong van Laurent. Een vondst van de Belgische ontdekkingsreiziger Emilie Laurent, jawel. ‘Een succes ‘voorspelde Plantentuin directeur Emile De Wildeman in 1904 voor deze soort Sansevieria. Hij kreeg overschot van gelijk. Een comeback heeft deze plant niet nodig: ze is al 110 jaar niet weggeweest. Voor de kampioenen van de droogte, cactussen, heb ik het niet. Ze zijn op zijn minst stekelig te noemen. Aarzel niet om in die zwoele, tropische kassen een plantenwerker aan te spreken: op elke vraag krijg je een boeiende story. En gebruik misschien ‘Planten op uw bord’-folder om meer dan 27 eetbare planten te ontdekken, allen bekenden, onbekenden of vergeten uit onze Belgische keuken.

Genezen
Weer buiten doet frisse lucht wel deugd. Sla het Herbetum met de oude Balatkas (of zat ik niet eerst in het Fruticetum?) niet over en blijf wat langer in de super interessante tuin met geneeskrachtige planten. Noem een ziekte en je vindt er een plant voor: voor infecties, tumoren, allergieën, zenuwen… In alle tuin-in-tuintjes geldt: poort toe en niet plukken.

Jawel, er groeit iets in Meise. Meer dan ‘iets’. Het streelt ogen - soms ook oren en neus - maar ook je hart. Net als kunst…


Nationale Plantentuin van België, domein van Bouchout, Nieuwelaan 38, 1860 Meise