Alle boeken van Ann Driessen

Alle boeken van Ann Driessen

zondag 7 februari 2016

VAN MENSEN EN DINGEN DIE VOORBIJ GAAN...

Eddy Wally is niet meer.
Onvergetelijk. Geweldig. 
Zo was ook dat interview met hem, bijna 25 jaar geleden, op de markt van Blankenberge, tussen zijn sacochen. Charme had die charmezanger.

Bepaalde gesprekken vergeet je als journalist nooit meer. Dat met Wally is er zo een. Dat met John Massis was het ook: een man met een klein hart, enorme spierbundels maar eenzaam tussen stapels rommel in huis.
Eddy Wally en John Massis, Vlaamse monumenten op een specifiek domein. Bewonderd en uitgelachen, benijd en gevoerd.

Ze zijn er al niet meer, net als Miep Gies, Bob Davidse, Maria Rosseels, Jos Ghysen, Jo Röpcke die ik o.m. interviewde voor TV Ekspres, Het Nieuwsblad, Het Belang van Limburg of Gazet van Antwerpen. 
Het lijstje overlevenden wordt steeds kort... en ik dus ouder. 
Gelukkig leven Jo Leemans, Salim Seghers, Willy Sommers, Ulla Werbrouck, Chris De Stoop en Hugo Camps gelukkig nog...

vrijdag 4 december 2015

De Sint. Hij komt.

De Sint. Hij kwam, hij komt en hij blijft komen. Ondanks crisissen, oorlogen, aanslagen.
Ik herinner me dat in het vierde leerjaar opeens mijn frank (euro nu) viel: aan zijn zwarte schoenen en de manier waarop hij zijn benen kruiste, herkende ik op mijn eigen school wie de Sint was: mijn vader. Zijn stem was onherkenbaar anders: warm en zacht. En niet bulderend zoals op momenten dat wij het thuis te bont maakten. Zijn adviezen waren doenbaar, begripvol en vriendelijk; ook wel anders thuis. Hij hield zijn Zwarte Pieten in toom. Gelukkig. Geen kind zat zonder enige angst. 
Later hielp ik, als één van de oudste kinderen, die o zo belangrijke tafel dekken in de eetplaats die slechts 'gebruik' werd bij feesten of bij bezoek. Hoe mijn moeder met haar huishouden (bejaarde moeder, acht kinderen, drukke man en dito straathond) alles bij elkaar kreeg, is een wonder, zelfs al had ze een huishulp. Ze had (zo leerde ik later) wel én telefoon én geheime maar trouwe leveranciers-winkels. 
Heerlijk, ik voelde me een samenzweerder, deel van een immens en geweldig complot. Van mijn wensen herinner ik me niet zoveel. Rode laarsjes en in 1979 (36 jaar geleden!) Kulturfahrplan van Werner Stein waren, dacht ik mijn laatste Sintgeschenken. Dat boek van 1632 flitterdunne pagina's, gaf in 50.000 feiten een overzicht van 13.000 jaar voor onze jaarrekening tot 1975. Een bijzonder boek over alle levensdomeinen, dat eerst veel, dan minder en nu maar af en toe wordt opengelegd. 
Mijn drie zussen en vier broers hadden net als ik, elk een plek, een hoekje op de eettafel of op een stoel. Dat was zijn of haar privé Sintreservaatje. Die was met een wit of veelkleurig tafellaken bedekt. Ik wist goed waar het mijne was: rechts achteraan op de hoek. Daar lag wat ik in een vriendelijke en beleefde brief aan de heilige man had gesmeekt. De glazen ruitjes van de eetkamerdeuren - naar de inkomhal, de keuken en de ‘voorkamer/ex-bureel’- werden vakkundig met papier beplakt. Zo kon niemand naar binnen gluren en verklappen wat de Sint had gebracht. 
Het spannendste moment? Als we in een rij mochten staan en de deur open mocht! We stoven naar binnen… Door de jaren wisten we precies waar ons plekje was. De ‘kleintjes’ werden door ouders of oudere broer/zus gegidst naar hun cadeautjes. Elke (betaalbare) wens werd vervuld. Melkchocolade mannetjes, niknakjes met sukerpuntjes en mandarijntjes, malse figuurtjes en waardeloze maar lekkere chocolademunten lagen kris kras verstrooid. Onze irriterende huishond werd streng uit de eetplaats geweerd tot alle lekkernij veilig opgeborgen was. En wonder boven wonder: we werden twee keer verwend. Ook bij onze grootouders was 'hij' gekomen... Ongelooflijk, maar waar.

EEN BRIEF
Ik heb die traditie gekoesterd en verlengd. Als mijn dochters - nu ouder dan 25 jaar - een brief schrijven, komt hij en blijft hij komen. Zonder brief geen Sint. Toen ze klein waren, moest dat ook. Eerst was dan dat een simpel blad, beplakt met prentjes van hun wensen uit een reclameboekje van de GB of Blokker. De Lidl en Aldi bestonden nog niet. Daarna werden dat vriendelijke epistels - waar gezwoegd op werd - met vele beloftes en wensen… Die belandde in een van hun schoentjes aan de terrasdeur - een haard hadden we niet - steevast met een biertje, twee klontjes suiker en een wortel: iets voor Sint en iets voor Piet. Enkele weken braaf zijn - of zo braaf mogelijk - was een conditio sine qua non. Tussen 6 november en 6 december 1 maal een schoen zetten. Het chocoladen ventje met de mandarijn was het préfeest. Ik heb nooit begrepen hoe mijn vader (of moeder) erin slaagde ons een zwarte handschoen te doen zien die plots een handvol niknakjes door de woonkamerlucht kon gooien. Dat raadsel werd ons nooit uit de doeken gedaan. Ik heb het nooit durven imiteren uit vrees voor ontmaskering.
Die brief moest meestal voor 11 november in de schoen zodat de Sint tijd had om het nodige te zoeken en brengen. Dochter twee overdreef graag in het aantal geschenken (vragen kost toch geen geld, moet ze hebben gedacht). Ze wisselende graag de weken voor dé datum. Dat bezorgde me soms grijze haren. Vooral wanneer ik te vroeg mijn aankopen deed. De inhoud van haar eigen brief… had ze - gelukkig - tegen 6 december zelf al vergeten, wat ook weer gemakkelijk was. Ze presteerde het om in haast elke brief een hondje te wensen: dat kreeg ze nooit. Buiten wandelende takken, twee goudvissen of een marmot, die wel stokoud (lees: heel grijs) werd en ze in de rechterzijzak van haar peignoir meezeulde - ging mijn beestentolerantie niet. Ook omdat dochter een en vooral twee allergisch waren voor honden- en kattenhaar. Dochter een was eigenaardiger genoeg een stuk realistischer en beperkte haar eisen. Maar, maar… de dag dat ik haar moest vertellen - ik dacht in het vierde leerjaar? - dat die goede man eigenlijk niet echt bestaat, barstte ze met ‘Dat kan toch niet! Neen!’ in tranen uit… Hartverscheurend, maar ik moest dat wel bekennen. Haar Bosnisch vluchtelingetje-klasgenootje-vriendinnetje Admira - die nooit eerder van onze grote weldoener hoorde - kwam aan me vragen wat ze zou moeten doen opdat de Sint ook bij haar zou komen! Ontroerend… Mijn dochter had te veel reclame gemaakt voor hem.

DE DAG
En dan kwam de dag. En hoe wisten onze meisjes dat? Mijn man legde op de vooravond van deze hoogdag, op kousenvoeten om ze niet te wekken, een spoor van niknakjes van hun slaapkamerdeur naar de woonkamer. ’s Morgens werden we gewekt met gejuich en gelach… Die gezichtjes. Daarvoor alleen was het de moeite, om te doen en te blijven doen. 
En soms kwam hij in levende lijve dankzij die lieve Yvonne. Dat was pas een belevenis. Al zei dochter twee na zijn bezoek - ze was toen 5 -  terwijl ik haar waste op de badkamer voor het slapen gaan: 'Dat is gene Sint, dat is ne mens'. Ik deed alsof ik het net hoorde... en veranderde snel van onderwerp.

HIJ BLIJFT
Ja, daarom blijft hij dus komen, de Sint. Elk jaar opnieuw… maar niet–nooit zonder brief. En mijn meisjes schrijven allebei voor 11 november. Hun brieven zijn niet meer met de handgeschreven maar getikt en komen via mail, al dan niet geïllustreerd met leuke tekeningen en fotootjes, in zeer vriendelijke bewoordingen. Juweeltjes om te bewaren dus. Zo vroeg dochter twee nog dikwijls - met een grote glimlach - een hondje maar ook wel eens een Ferrari of een appartement. Dochter twee hield het meestal nog zeer bescheiden: een bon voor een boek of zo. Ik vergat en vergeet soms wel eens hun voorkeur in chocoladen beeldjes: witte, zwarte of melk omdat ik zelf een verslaafde melkchocolade fan ben (en die van de Aldi en GB zo lekker zijn). 
Hoe dan ook: hij komt en hij houdt niet van excessen. Er moet nog wat over zijn voor kinderen die niets hebben of niets krijgen… en later, voor mijn kleinkinderen.


ps. De Italiaanse schoonzoon ontroerde de Sint tweemaal: de eerste keer door te schrijven dat hij niets moest hebben van de Sint en alles naar arme kinderen moest, en dit jaar door te schrijven... in het Nederlands!

woensdag 25 november 2015

DIT KAN NIET WAAR ZIJN

Joris Luyendijk is een man met een missie, een journalist om fier op te zijn en te koesteren. Wat startte met een blog voor The Guardian, tikte vorige week (tijdelijk) af met 250.000 verkochte exemplaren en het winnen van de begeerde NS Publieksprijs (74.000 stemmers) waarvoor ook Alexander Münninghoff, Adriaan van Dis, Annegreet van Bergen, Esther Verhoef en (als enige Belgische) Griet Op De Beeck  in aanmerking kwamen.

‘Dit kan niet waar zijn’, heet zijn boek. Het is onthullend, verbijsterend, beangstigend wat antropoloog-journalist Joris Luyendijk vertelde - ik ging naar hem luisteren in UGent - over de amorele bankenwereld van the City, waar hij 4 jaar werkte. Hij geeft een interessant maar huiveringwekkend beeld van het gedrag en de houding van mensen in de bancaire wereld daar… maar dus ook bij ons. Verplichte lectuur voor politici én burgers.
Welk beeld schept hij van de mensen die er werken? Van mensen die 80 uur per week werken, geen relatie en geen vrienden hebben, zich willen meten, zoveel meer verdienen als de rest (factor 10) niet uit hebzucht, neen: het is een spel, een verslaving. Er is een enorme kloof tussen hen en de rest van de samenleving. Kinderen gaan naar dure scholen, hun huis is peperduur, ze moeten uitstralen dat ze masters of the universe zijn. ‘In 2007 kregen 2400 mensen een bonus van een miljoen of meer. Er werken 250.000 mensen, dus 99% kregen die niet al denkt iedereen dat ze veel verdienen…’ zegt hij.
Luyendijk koos voor een menselijke benadering van de bankier, dat is verfrissend. Maar mensen vinden, die wilden praten, was moeilijk. Er heerst een code of silence, een sterke geheimhoudingsplicht. Reputatie is het belangrijkste voor de bank, je raakt nooit meer ergens aan de slag als je ‘iets’ naar buiten brengt en alles wordt tegen jou gebruikt: bedreigingen, angst, afrekeningen… Toen hij een brooker vond die wilde praten, volgenden de reacties en commentaren, en wel 200 interviews. ‘Mijn ogen zijn open gegaan” zei hij. ‘ Het is fascinerend; mensen handelen alsof het iets dan hen overkomt, zoals het weer, de goden, maar het is mensenwerk. Je staat niet in de file, je bent de file. En de idee: ze zijn ook allemaal hetzelfde - kinderen van 25 die wild rondspringen op de beurs, psychopaten - is weg bij mij. Het zijn gewoon mensen’ aldus Luyendijk. ‘Schuldgevoel en schaamte zijn niet ontwikkeld. Daarom zijn bankiers net mensen. Ze zijn amoreel (niet immoreel). The Wolf of Wallstreet, dat is immoreel. Amoreel, dit zijn de regels volgen (gordel om, verzekeringen...), zich aan de wetten  houden.  Als ik de wet niet overtreed, doe ik niets verkeerd, valt me niets te verwijten. Bijvoorbeeld: iets aan een Belgische (zwaar overbetaalde) tandarts verkopen waarvan je ziet dat hij het niet snapt, waarvan je weet dat je veel geld gaat verdienen.‘

Zero jobzekerheid
‘Ze denken: mijn taak is zoveel mogelijk geld verdienen voor de aandeelhouders, als ik me maar aan de wet houd. Maar daarbinnen doe ik wat ik wil. Er heerst een amorele cultuur/houding bij banken en beursgenoteerde bedrijven’ meent hij. En welke factoren spelen die houding in de hand? Dat zijn er verschillende volgens Luyendijk. De eerste is ZERO jobsecurity, het gebrek aan jobzekerheid. Slechte kwartaalcijfers en je vliegt eruit, al breng je elk jaar 2 miljoen op. Dat kan elke dag gebeuren.
Er is geen loyaliteit noch van werknemer noch van werkgever, maar wel een hoge ontslagvergoeding (een half jaar of jaar) met een document om te tekenen dat ze je niet zullen aanklagen. De tweede is dat het verlies van baan, het verlies van identiteit (status) is. Niet hebzucht speelt, maar diepe angst om niet bij die wereld te behoren. Ze zijn doodsbang om te erkennen dat het geluk ergens anders ligt. Verder haalt hij ook de liquide jobmarkt aan (rap ontslaan, rap aangeworven), de afwezigheid van ‘ter goeder trouw handelen’, de enorme complexiteit van het bankwezen, de heimhouding, de slechte organisatie, het gebrek aan zorg en verantwoordelijkheidsgevoel en de verslaving. ‘Ze verkopen aan Muppets (wij dus?) die de bijsluiter niet kunnen lezen. Ze naaien Muppets (amoreel) want als ik het niet doe, doet een andere het wel, een andere medewerker of bank’, klaagt hij aan. ‘Banken en vermogensbeheerders laten zich uitstekend betalen en hun klant snappen toch niets…  en eisen niets. We hebben dus veel redenen om wakker te liggen’, zegt de journalist. ‘Uit de crisis leerden we dat een bank die te groot is om failliet te gaan, te groot is om te bestaan. Maar ze lobbyen. Ze sponsoren. Ze betalen bonussen. Ze lenen hun eigen vermogen 40 keer uit! Banken laten hun producten beoordelen. De kredietbeoordelaars worden betaald door die banken. Dat is belangenvermenging. Politici krijgen een baantje in de bankenwereld, professoren eentje als adviseurs. Ze zien ze als springplank in plaats van tegengewicht’ klinkt het pessimistisch.

Boem
‘Ik zie dit niet goedkomen… rotte appels wegnemen, is niet genoeg. De opgave is veel groter want de boom is rot. Er zijn zoveel mensen die zoveel schade kunnen aanrichten… Dit gaat weer boem doen, door de deregulering, globalisering en technologisering. Dat is een giftige combinatie en ook te zien in het onderwijs, in de gezondheidszorg en de bouw. Er wordt een illusie wordt geschapen van controle, van te complex om te kennen, dus niet te controleren. Maar dat is niet zo. De financiële wereld is niet zo complex. Laat controle niet aan de financiële sector over. Wat hebben we nodig? Betere wetten, hoofdelijk aansprakelijk stellen, doorzichtiger maken, banken kleiner maken en activiteiten uit elkaar halen, producten simpelere maken zodat mensen ze begrijpen’, pleit hij.
Er is dus veel werk aan de winkel, en niet alleen voor banken en politici, ook voor financiële en politieke journalisten.
Bedankt Joris Luyendijk, jij deed het al. Zo moesten er meer zijn…

maandag 16 november 2015

GROEN GROEIT?

Dat staat met de hand geschreven op een folder die ik vandaag in mijn brievenbus kreeg. Die uitgave komt eigenlijk veel te vroeg. Groeit groen? Inderdaad, maar toch vooral in de lente na een lange winterslaap. Dan zie je dat overduidelijk: lichtgroene sprietjes banen zich in weg in het verkleurde gras en minuscule blaadjes breken uit verdorde takken. Nu dus zeker niet: de bomen en struiken zijn kaal en bruine gekwetste bladeren bedekken verkleurde grasperken. Zelfs een trip naar de klimaattop in Parijs zal dàt niet kunnen veranderen.

Groen Gent? Ja zeker, zoveel mogelijk, waar ook of het aan de gevels van de huizen, voor en rond musea en in de parken is. Aan de nieuwe bibliotheek zouden groenen grasgangen leuk zijn om te piknikken. Aan Gentse musea bv. Bijloke is er nog veel plaats voor een struik-boom met bankje, ook voor vluchtelingen. En mensen moeten nog leren geen vuiligheid - blikjes, zakjes, bekers in het gras te gooien aan de Watersportbaan en daar ook geen vuilniszak tegen een of andere boom te deponeren (dank u Ivago). In Bourgoyen moeten niet per se kiezels worden gestrooid. Door de modder waden heeft ook iets.


Het gras was altijd groen. Ik stelde geen vragen’ zong Willy Somers, die ik ooit mocht interviewen voor TV Ekspres. Hij heeft gelijk. Vroeger stelde ik me daar ook minder vragen over, nu steeds meer. En dat Marva zingt Ik droom voor jou. In groen en blauw. Een eiland in de zon. Met hier en daar. Zeg jij me waar. Een beekje en een bron’ vind ik, echt waar, lief. Maar Louis Neefs verwoordde het in 1970 (!) al nog het beste (met dank aan de Brit Wally Whyton).

Laat ons een bloem en wat gras dat nog groen is
Laat ons een boom en het zicht op de zee
Vergeet voor één keer hoeveel geld een miljoen is
De wereld die moet nog een eeuwigheid mee…


Toen bestond er nog geen Groen. Dus groener Gent? Helemaal eens en dat het groen en Groen groeit, eigenlijk ook…

vrijdag 30 oktober 2015

DOOD ZIJN IS EEN FEEST!

Het lijkt alsof de Mexicanen lachen met de dood en feesten met en voor hun doden. Schijn bedriegt. Spot, geraamtes en uitbundig feesten verbergen hun angst voor de dood, verdoezelen en bezweren die. 
Op 1 en 2 november, dagen waarop wij eerder met droefheid denken aan wie gestorven is, vieren Mexicanen feest. Het is een mengeling van heidense goden, christelijke heiligen en oude indiaanse en katholieke riten. Mexicanen geloven ook dat begin november de doden op bezoek komen: op 1 november komen de engeltjes - kinderen die gestorven zijn - tot leven. Op 2 november is het de beurt aan de volwassenen. De Mexicanen laten die dagen hun deuren open staan zodat de doden hen zeker kunnen komen bezoeken. Want, zo zeggen ze, die gaan graag naar een feest. Op 1 november om middernacht luiden de klokken, dat is het teken dat de doden opstaan. Er is vuurwerk, muziek en zang.

EEN ALTAAR
In vele gezinnen, openbaar gebouwen, restaurants en winkels staat een gelegenheidsaltaar op een kast of tafel, het ene nog mooier dan het andere. Het staat vol met alles wat doden nodig hebben om te recupereren van hun lange reis terug. Ook zet men alles klaar waarvan ze in hun leven genoten: glazen met water, soep, maïskoeken, chocola, dodenbrood, tequila, sinaasappelen en ander fruit, groente, sigaretten, een of ander spel en zoetigheden. Alles wat eetbaar is, wordt later samen opgegeten. Er wordt veel zorg aan besteed omdat ze geloven dat de doden die komen, kunnen zien, voelen, ruiken en smaken. Het altaar is ook versierd met kaarsen, gele en oranje bloemen en de foto's van de overledenen. 
Op 2 november brengen Mexicaanse families een bezoek aan de graven van hun overleden vader, echtgenote, dochter of broer. Ze offeren voedsel, drank en bloemen. 

SKELETTEN
De meeste bakkers maken speciale broodjes met een doodskop en skeletten van suiker en chocola met karamel. Doodshoofden van suiker zijn te koop… met de naam van je geliefde. Er wordt gezongen, gedronken en gedanst. Kinderen verkleed in monstertjes bedelen op straat met een doodshoofd-potje, soms verkleed in een geraamte. Ze verkopen ook doosjes waaruit een skeletje springt. In winkels vind je 'aangepast' speelgoed: dansende skeletten, lachende doodskoppen, doodsmaskers en kledij van Pietje de dood. Er zijn ook wel eens tentoonstellingen met macabere skeletten en poppen in de meest knotsgekke houdingen. Om bv. met macht en geld te spotten krijgt een skelet een monocle, epauletten, een vest, een hoed en medailles. Het liefst ziet de Mexicaan de dood als iemand die geen kleren draagt: iemand die aan de arm van een ander skelet van kroeg tot kroeg trekt en drinkt. 

Raar maar waar.
Nu, van skeletten hebben ik geen schrik, de dood jaagt me geen angst aan. Dood zijn kan een feest zijn. Inderdaad. Voor mij en voor anderen…