donderdag 15 januari 2015

Dalvajoes is (niet) meer dan een hoop stenen

                                                        
Dalvajoes is niet meer. Het witte huis op de hoek, dat meer dan 60 jaar de Dorpsstraat van As domineerde, waar acht kinderen - ook ik - hun jeugd doorbrachten, is afgebroken. Dat opmerkelijke huis werd gebouwd in 1952 door 
Mijn vader architect Mathieu Driessen (+2002) en moeder schrijfster Monda De Munck (+2010) bouwden het huis op bouwgrond van 50.000 frank van de familie Raedschelders.

Dalvajoes. Het huis dankte zijn naam aan de roman,‘De Vrouwen van Dalvajoes’, uit 1948, 337 blz. Dalvajoes is een samentrekking van ’Het dal van Josaphat’ of ‘Het paradijs’. Maar dat was het huis niet, toch niet voor mij.

In dit huis leefde mijn vader 50 jaar, mijn moeder 58 jaar. ‘Ziekten hebben we gelukkig haast niet gekend, ongelukken ook niet, maar veel geboorten en bezoeken ‘schreef mijn vader. Het was ooit een huis, soms ook een thuis. We aten, sliepen, speelden, leefden er met tien, soms met elf, en een door mij verwenste straathond Speedy of Zorro. 
In goede en in kwade dagen, nooit in rijkdom, al dacht iedereen dat. 
Dat huis leek groot en groots, maar we hadden niets te veel, integendeel. ’Het was niet gemakkelijk dit alles in de juiste banen te leiden, gezien financiële moeilijkheden door de leningen op het huis in As en kantoor in Kuringen, de studies van de kinderen en de huwelijken. Maar Goddank zijn we er door gesparteld, met de hakken over de sloot…’ 
Ja, dankzij zijn erfenis.

SCHRIJVEN
In dat huis werd veel geschreven, romantisch door haar en volkskundig door hem. Schrijven was een microbe die we alle acht erfden, de ene al meer en anders dan de andere.
Uit haar pen vloeide tussen 1948 en 1990 onder meer Zilverdingske’, ‘De vrouwen van Dalvajoes’, ‘Mattie’, ‘Dit is het paradijs’, ‘De vijf zonen van koning Grijsbaard’, ‘Morgen verwittigt niet’, ‘Het blanke beest’, ‘Kinderen toegelaten’ en ‘De ABC kinderen’Uit de zijne na 1975 onder meer bijdragen over zwerfstenen en schansen, molens en openluchttheaters, metselaartekens, valkeniers, ossenfeesten, kettingbrieven en andere volkskundige thema's.

GESCHIEDENIS 
Mijn vader ontwierp het huis zo dat hem ideaal leek ‘om een leven op te bouwen en hun gezin te beschermen’. Het was geen hoop stenen, o neen. Hij gebruikte brokken geschiedenis.
In de gevel stond een nis met een beeldje van de heilige Lutgard, patrones van blinden, zwangeren én Vlaanderen. Aan de buitentrap plaatste hij de grafsteen van het zoontje van zijn tante, gebeteld door zijn grootvader Nunzio di Natale in Villeneuve (Zwitserland). De arduinstenen rond voordeur en balkon kwamen van het geboortehuis van mama aan de Koningin Astridlaan in Hasselt. Tegen een buitenmuur stond ook een gedenksteen voor vliegeniers die in Beverst verongelukten.

Binnen idem dito. In de hal was een gegoten halfverheven Italiaanse Madonna met kind ingemetseld, gemaakt door Federico Fedrigo uit Hasselt. ‘Houd het vuur brandend’, getekend door pater passionist Rombout en in hout gegrift, hing boven de hoge Euville-stenen renaissanceschouw van 90 frank, afkomstig uit het afgebroken kasteel Mazy in Zwartberg, maar oorspronkelijk uit een afgebrand kasteel in Presseux (Luik). In het schrijverskantoor van mama - dat ze afstond toen haar moeder kwam inwonen -  was er een engelenkop uit huis van zijn overgrootouders Driessen-Theunissen in Genk, gebombardeerd tijdens WO II. Een eiken trap - hij tekende, Van Dommele produceerde - leidde via een enorme muurspiegel naar slaapkamers en badkamer. Het huwelijksbed - en huis - werd ingezegend door pastoor Winters, pastoor Jef Goosens uit Uikhoven en pater Hilarion Thans O.F.M. Ik heb de heren meermaals vervloekt: acht kinderen is echt te veel.

WIE SCHRIJFT DIE BLIJFT
Er was een kamer voor de vier jongens en een voor de vier meisjes. Heel wat jaren waren we met 11 in huis: met eerst een inwonende huishulp, daarna achtereenvolgens moeders moeder Marraineke en vaders vader Peter. Die stierven bij ons.
Het huis werd in 1975 - veel te laat - vergroot, maar daardoor konden gasten, kinderen-in-de-bouw of in het buitenland er tijdelijk onderdak krijgen.
In de nieuwe achterdeur uit Fins hout, grifte hij eigenhandig ‘Dit nu kan niemand u geven, liefde, vreugde en vrede, ze worden uit uzelf geboren’. En deze tekst, jawel, komt uit ‘Dit is het paradijs’, een andere roman van mijn moeder.

Het huis is nu afgebroken, de stenen gaan-zijn weg en maken plaats voor iets nieuws. Wat blijft over?
8 kinderen, 27 kleinkinderen en een enorme bibliotheek over volkskunde, molens, valkeniers en de Vlaamse geschiedenis die na hun dood werd geschonken aan o.m. het Openluchtmuseum Bokrijk, het Molenmuseum, de vzw Leca, KADOK, het Vlaams Instituut voor Architectuur, Het Archief van het Vlaams én het Letterenhuis. Zo blijft hun leven - met ons en die boeken - nog een tijd voortleven… liefst met die leuze en die spreuk. 

ps. R. Hubrechts en Marthe Bamps uit As tekenden-schilderden Dalvajoes. Kleinzoon Tim zorgt voor de naamplaten van het huis!


dinsdag 23 december 2014

DE VAL




Ze groeide en bloeide dat het een lust was.
En dan op een nacht sprong ze uit de pot, echt waar, de dieperik in. 
's Nachts, alleen, in het donker, in de koude. 
Blindelings dus.
Het was een schok haar 's morgens te zien liggen op de grond: hulpeloos, in ademnood. 
Ze koos voor eenzaam einde.
Hoe hard moet dat niet geweest zijn.
En ze deed dat bewust, zonder aarzelen, dat zie je aan haar houding.
We voelden ons schuldig. We wisten het niet. Of zagen we niet hoe erg ze eraan toe was?
Koos ze voor een wreed einde?








Neen, uiteindelijk toch niet. We konden ze recht helpen, verzorgen, koesteren. 
En zie, ze haalt het Kerstfeest al is ze gehavend. 
2015 zal haar niet lukken. 
Het is een troost dat ze kan afscheid nemen van dit leven, rustig en omringd door wie haar liefhebben.
Zo kan het dus ook.




zondag 14 december 2014

Een kaars voor een kind

Vandaag brand ik een kaars voor een 
overleden kind...
voor het dochtertje van K
voor het zoontje van G
voor het zoontje van A
voor de dochter van A
voor de dochter van E
voor de zoon van M
voor de dochter van C

... en voor iedereen die een kind - waar en wanneer ook ter wereld - door oorlog, mishandeling, verkrachting, moord, ongeval, ziekte, honger of verdriet verloren heeft.

Elke dag sterven kinderen…
Elke dag ontbreken woorden om hun ouders en familieleden te troosten
En elke dag mankeren woorden en daden om hun dood te voorkomen…



Info: www.wclvlaanderen.be

zondag 9 november 2014

Dat taaltje van ons

Koppelpoort Amersfoort
Ons taaltje, dat van hun en van ons. Toen ik in Amersfoort woonde - tussen 2004 en 2008 - voelde ik me soms zo dom omdat ik het Nederlands daar verstond maar soms niet begreep. Een 'Wablief' hielp, al beweerde mijn dochter dat ik 'Wat zeg je?' moest gebruiken. 

Het gebeurde dat ik helemaal niets verstond van mijn stadsgenoten. Net als die keer aan de kassa van de Etos, toen ik shampoo en tandenpasta betaalde. “Spetuémaais?” vroeg de winkeljuffrouw. Na de vierde poging wist ik wat het was: 'Spaart u airmiles?'. Van airmiles of vliegpunten (ze gebruikten zo graag Engelse woorden) had ik toen nog nooit gehoord. Ook met het NOS-journaal op TV had ik in het begin moeite.

Als je verhuist of geregeld naar de Nederlandse TV of radio luistert, merk je eerst hoeveel het Nederlandse Nederlands van het Vlaamse Nederlands verschilt. Meer dan ik dacht en besefte. Hoewel ik Nederlands sprak en 30 jaar journalist was, was het vreemd dat ik bepaalde woorden nooit eerder hoorde, nooit of nauwelijks las of gebruikte. Ik schaamde me er niet om, maar ik leerde wel elke dag enkele woorden. En tot op heden gebruik ik ze graag.
Om afscheid te nemen, had ik vroeger enkel ’tot ziens’. Nu heb ik ‘daag, doei, toedels en hawdoe’. Mijn man leerde me ‘daar ga je niet over’ (dat is je verantwoordelijkheid niet) en ‘op de kleintjes letten’ (op de centen letten). Het woord ’bende’ schrapte ik omdat het voor onze noorderburen een verzamelnaam voor criminelen is, terwijl het voor ons staat voor een leuke, gezellige groep.
Amersfoort

Ik kon wel boos zijn op bordjes aan winkeldeuren met ‘leegverkoop’ of ‘uitverkoop’. Misleidend, want het ging enkel om (bij ons het onuitroeibare en lelijke)'solden' (koopjes) en geen signaal dat de zaak zijn deuren definitief sluit. 
Soms had ik een woordenboek nodig, zoals bij praam, venstertijden, jopper, struinkast, hufter of bij schlemiel, spillepoot en ‘burlende‘ herten. Dat lag wellicht aan mijn beperkte woordenschat? Bij woorden als uitverkiezing, neut, gesodemieter en ontiegelijk kon ik me wel iets voorstellen. En de uitdrukkingen ‘ík ben druk’, ‘kort door de bocht’, ‘schielijk’, ‘sodemieter op’ en ‘hartstikke mooi’ zal ik nooit gebruiken.
En misschien is er sinds mijn verblijf wel enkele Amersfoorters die weten wat vijs (schroef), confituur (jam), valies (koffer), geëxciteerd (opgewonden), ambetant (vervelend) en blaasjes wijsmaken (iets op de mouw spelden) betekenen? 
Zij vonden mijn taaltje schattig en ik hen.






dinsdag 21 oktober 2014

Spinnen, ik haat ze

Ik heb lang genoeg gewacht om mijn spinnenhaat uit te bazuinen. Op Werelddierendag durfde ik dierenliefhebbers niet tegen het hoofd (en het hart) stoten met mijn hatemail over spinnen. Nu regen en wind me verlost van ettelijke exemplaren wel. Want ja, ik wil want ze meppen, bashen, verpletteren. Neen, ik ben niet voor een langzame dood dus martelen doe ik niet, maar ineens, bam, weg, dood. Vraag me niet waarom ik zo onverdraagzaam ben: ik weet het niet, maar ik weet dat er nog antispinnenmensen zijn zoals ik. De antigevoelens waren er al vrij jong, denk ik.

Misschien werden ze wel aangewakkerd door de enorme spin op de muur in mijn huurhuisje in de Leuvense Zevenslaperstraat rond 1984? Ik kwam thuis, het was een beetje donker in huis en daar zat ze, de grote madame, op de muur boven de schouw. Ik schrok me bijna een infarct van de schrik. Met veel tegenzin en nog meer afschuw heb ik die, ik weet niet meer met wat: ik had een black out zoals bij ernstige feiten gebruikelijk is. Daarna heb ik dat zwartpotig kadaver met vuilblik en borstel uit mijn bestaan geveegd… maar dus niet uit mijn geheugen. Misschien komt het door die reusachtige spin die ik in de buurt van Colima in Mexico in 2002 over de straat zag kruipen?

Onzin? Het kan zijn, maar spinnen, I do’nt like them. En dat is zacht uitgedrukt. Rood, wit, zwart, groot of klein: ik moet ze niet! Ik wil ze niet zien en zeker niet voelen. Ik krijg kippenvel van het woord spin alleen al, zonder dat ik een webdraadje voel kriebelen op mijn neus of er een spinnetje uit mijn bad moet slaan.
Dood meppen, met een dikke vod oprapen en buiten zwieren. Dat is mijn tactiek al jaren. In mijn huis géén spinnenresten die - zoals in mijn stoutste dromen - uitgroeien tot honderden exemplaren! Ik moet er niet aan denken! Brrrrrrrrrrrrrrr. Nu al controleer ik de muren van mijn slaapkamer voor ik mijn ogen sluit.

Ik hoorde op de radio een arachnoloog. Warempel, die bestaat! Niet te geloven. Hij had het over de Lentevuurspin? Een rode met zwarte stippen? ‘Een formidabele mooie spin!’, zijn spinnenliefde vloeide gewoon uit de luidsprekers. Onbegrijpelijk, althans voor mijn brein… Mijn haat werd er niet kleiner door, ook omdat er 135.000 soorten blijken te zijn. Iets wat ik niet had willen weten. Veel te veel, als je het mij vraagt, dus weg ermee. Dat ingenieus netwerk van superfijne draadjes kan me gestolen worden. Lichaamslengte, gewicht kleur, het interesseert me niet. Ik gruwel van die beestjes.










De enige spin die ik kan verdragen is die van de Franse beeldhouwster Louise Bourgeois: groots, stabiel en daarbij onbeweeglijk maar toch echt en indrukwekkend, misschien net daarom. Haar gigantische Maman-spin, tijdelijk boven het graf van James Ensor en voor altijd in Bilbao aan het Guggenheim Museum is inoubliable en niet beangstigend. En daar houd ik van.