Hoe die 23 varkentjes belandden in Dalvajoes - zo heette het huis van mijn ouders, naar een roman van mijn moeder - wist mijn vader niet meer. Dat schreef hij in 2002. Ik weet het ook niet, maar ik zie ze nog altijd staan op de schouw, de schouw zijn en haar initialen en hun huwelijksjaar, 1952.
Telkens voor Nieuwjaarsavond doken ze die kleurrijke varkentjes op, dankzij de inzet mijn moeder, uit hun geheimzinnige bergplaats: een of andere doos in een of andere kast in een of andere kamer op ene of andere verdieping. Welke wist hij niet en heb ik ook nooit geweten.
Er stonden enkele kanjers tussen. Die hadden een gleuf om als spaarvarkentjes te dienen. Helaas, ze kregen niets. Ze stonden, net als de kleintjes, alleen te pronken, netjes en stokstijf naast elkaar. Volgens leeftijd? Neen dat niet, al werden pogingen ondernomen om ze volgens geboortejaar te rangeren. Maar bij afstoffen, als grap of protest tuimelde er wel eens naar beneden of verwisselde er wel eentje (soms meer) van plaats. Ze hadden allemaal een naam, dat wel. De voornaam van een kleinkind.
En ja, zowel hij als zij vond het wel erg jammer dat hun leger niet volledig was. Want het aantal kleinkinderen groeide nog aan maar het aantal varkentjes niet. Mijn vader trok van winkel naar winkel om toch nog enkele exemplaren te vinden. Kleur, de maat, gewicht van het plastic varkentje? Het kon hem echt niet schelen. Als hij maar een varkentje vond. Hij moest en zou er vinden. Niet dus. Zelfs een premie uitloven, hielp niet.
En ze knorden voort, op die oude schouw, tot het einde van zijn (2002) en van haar (2010) leven.
Ps. Gelukkig nam zijn helper-volkskundige-buurman Karel rond 2000 een foto van het bestaande bestand.