Albert leeft nog, Boudewijn en Leopold zijn overleden. Tijdens mijn bezoek aan de koninklijke tuinen en serres dacht ik aan hen. Vooral aan Albert. Vorige week overleed zijn laatste drielingbroer, Boudewijn. Hij mist hem enorm. Dat begrijp ik heel goed. Dat is eigen aan alle meerlingen: sterft of verdwijnt er een, het tekent de andere. Je verliest iets, een deel van jezelf.
Meerlingen, tweelingen of drielingen, hebben een band, een speciale onverklaarbare band. Die is voor andere siblings onzichtbaar, soms onbegrijpelijk en onherkenbaar. Een gedachte, een woord, een gevoel en we ‘weten’. Mijn zus en ik, we delen zoveel goeds - soms ook pijn en verdriet - al verschillen we enorm. In gesprekken springen we van de hak op de tak: doodnormaal, wij kunnen volgen, buitenstaanders (soms) niet…
Onverbrekelijke connectie
Ik denk dat
meerlingen nooit echt uit elkaar en van elkaar kunnen groeien. Tijdelijk
misschien wel, zoals dat bij Gertie en ik het geval was in onze Leuvense
studententijd. Maar op een bepaald moment is de aantrekkingskracht, de drang om
bij elkaar te horen en ook te zijn, heel groot. Daar tussen komen, die
connectie beletten, dat kan gewoon niet, nooit. We zijn een twee-eiige
tweeling, maar ik denk dat dit bij eeneiige hetzelfde of nog sterker is. Dat
leid ik ook af uit het verhaal en de commentaren van Albert.
Drie koningen
Leopold en Boudewijn heb ik niet gekend. Leopold stierf twee maanden na zijn geboorte, wellicht door ondervoeding kort na WOII. Boudewijn schreef een kast vol gedichten en boeken bijeen, Albert eentje vol krantenartikelen. Ik leerde Bèr kennen toen ik in Hasselt woonde en werkte als freelance journaliste voor Het Nieuwsblad. Toffe, oudere maar immer behulpzame collega. Toevallig herontdekten we elkaar, vier jaar geleden, na enkele decennia jaren relatiestilte door drukke levens en mijn veelvuldige adreswijziging. Enkele maanden geleden slaagden Albert en Boudewijn erin samen hun drielingenverhaal te schrijven. Ik mocht het lezen! Zo boeiend, zo uniek, zo herkenbaar, ook wat feiten en plaatsen betreft.
School
Het begin: ‘Juli 1945. Ons moeder was bevallen! En hoe. De dokters hadden al gezegd: ‘’Hier klopt iets niet’’. Een kindje kwam, daarna nog een en uiteindelijk kwamen er drie. Pa was de kluts kwijt en zei later in zijn Opglabbeeks dialect: “Ich dach dat de sjool oet waas”. (Ik dacht dat de school uit was!).’ Er waren in het gezin Knevels al drie jongens, Martin, Jan en Tilman. Plots waren er zes.
Door
borstmelktekort van hun mama gaven ze hen in het ziekenhuis door van
borst-tot-borst. Thuis in Waterschei werd melk opgehaald met een pannetje bij
piepjonge moedertjes. Moeders voor moeders avant la lettre. Later volgden nog
drie kinderen. Een mens van nu vraagt zich af hoe hun moeder dat bolwerkte. Het
vervolg van hun levensverhaal moet je echter aan Bèr vragen.
Band
De band tussen deze drie Limburgse koningen bleef. ‘Wij zijn opgegroeid als tweeling. Toch hebben wij ons nooit zo gevoeld. Altijd zweefde er als het ware een kereltje boven ons hoofd. En hoe ouder wij worden hoe meer we ons drielingbroer missen. Vreemd? Wij denken van niet,’ schreven ze. Jammer genoeg zal Bèr nu nog een groter gemis ervaren.
Rust verder, Leopold. Rust zacht, Boudewijn…
Leve Albert…
Mijn warm en oprecht medeleven Albert…