vrijdag 22 september 2017

De trap naar de duivel

Een tip voor de dochter van Els die in Schotland studeert: ga wandelen. Het is er prachtig! Stap de 152 km lange West Highland Way. Vooral één etappe daarvan is me bijgebleven: die met de Devil’s Staircase, tussen Glencoe en Kinlochleven. De 550 m hoge klim was hels, zoals zijn naam voorspelde. Elk excuus greep ik aan om even te stoppen en nog was het op de tanden bijten, zigzag naar omhoog. Zuchtend en puffend. Maar in Edencoille B&B was het daarna hemels...



Dit stukje wandeling kwam na een dagtocht van 20 km naar Glencoe, met een passage door een mysterieus desolaat weinig begroeid veengebied. Daar is, gelukkig, bijna geen kat te zien is; ook  geen struik of steen om je met een wc rol te verbergen. Ik had er in augustus 2011 een dikke fleece, muts en handschoenen nodig, inclusief regenkledij en stevige enkelhoge wandelschoenen. 

Nacht
Eerst, voor de grote klim, een nacht in een charmant, maar gedateerd en horig Kings House hotel met 17de eeuwse roots. Dat wordt momenteel wel stevig gemoderniseerd. Het ligt in een weids dal, omringd door imposante bergen als de Glen Coe rechts en de Glen Etive links, met de pyramide van Buachaille Etive Mòr (Grote Herder van Etive) ertussen. Wilde herten komen ’s avonds grazen aan de achterdeur, wat idyllische plaatjes oplevert. 

Hels
Na een stevig ontbijt worden de Schotse Hooglanden werkelijkheid. Onze dagwandeltocht van 23 km loopt via een vals plat tot aan het begin van de Devil’s Staircase. Die klim van 550 meter heeft zijn naam echt niet gestolen. Het smalle pad kronkelt steil naar omhoog. Het ligt bezaaid met stenen die zelf voor een paar degelijke Lowa Renegade een uitdaging zijn. Ik stapte en stapte, stopte, dronk een slok water, zuchtte en dat scenario herhaalde zich wel 3x voor ik de top bereikte. Onderweg kon ik met een mengeling van afschuw, bewondering en medelijden op- en neerkijken naar twee Duitse jongelui die hetzelfde tracé trotseerden, gewapend met rugzak en tent. Het deed me denken aan die ene keer, in mijn Leuvense studententijd, dat ik kampeerde in Noord-Italië. Nooit meer. 
Mijn blik dwaalde af van de tentgangers naar het landschap rond die duivelse trap. Zo mooi. Zo mooi. Het bleef wel zwoegen tot de top. Een helse karwei. Iedereen deed het op zijn of haar eigen tempo; we waren niet alleen. Elk excuus om even te stoppen greep ik aan. Het was echt tanden bijten en zigzaggen via een hyper smal paadje naar het hoogste punt van die Duivelse Trap.
Reusachtig
Er zijn van die dagen dat een mens zou willen gaan zitten en blijven zitten. Dat was er zo eentje. Maar er was geen ontkomen aan: ik moest verder, ik moest omhoog. Ik sleepte me naar boven, moest mezelf moed inspreken. Goed dat de weergoden goedgeluimd waren. Met een bui zou de klim lastiger en ook gevaarlijker zijn. Mist en regen zouden het zicht belemmeren en de keien smeren als boter. Ik weet niet of het verhaal klopt, maar Patrick MacGill schreef in 1914 dat heel wat mannen, die aan de dam in Kinlochleven werkten, in de winter verloren liepen na een nachtje stappen. In de lente werden ze op de Devil’s Staircase teruggevonden, bevroren. Misschien daarom dat Dickens Glencoe de begraafplaats van een ras van reuzen noemde?

Top
De top bereiken was dan ook ge-wel-dig, al was de wind ijzig. Oef's en de ah's stroomden uit mijn mond en ook uit die van mijn compagnon, want geloof me: hij zag ook af. Zoals gewoonlijk nam hij de zwaarste last op zich: de grote rugzak (ik de kleine) met onze lunch:

flessen water, broodjes, kaas, koeken, appels en bananen, servetten en zijn onmisbaar Suisse knife. Wat hield ik van die kerel, af en toe mijn muilezel. We zochten op een rots een zitplaats om te picknicken en iets verder een plek om, zo mogelijk, gewapend met een wc-rol het nodige te doen. Het tweede deel ging bergaf, dus vlotjes naar Kinlochleven met zijn oude dam, een oude dam, ijsklimbaan, en zalm die uit de rivier springt. De kilometers wogen, de voeten protesteerden. Aan de andere kant van het dorp lag de beloning: een vier sterren B&B met acht kamers. 

Verwend
Edencoille was niet alleen een perfecte slaapplek, ook een mini-museum met de supervriendelijke, behulpzame gids en gastvrouw Elsie Robertson. De romantische kamer in hemelsblauwe kleuren had gewoon alles: pralines bij de (zelfgemaakte) koffie of thee, porseleinen poppen op kast en bed, een gerieflijke badkamer. Een bed uit een boekje, een kamer uit een sprookje. Moeder, vader, zoon en dochter: het zijn verwoede verzamelaars van poppetjes, treintjes, kannen, soldaatjes, strips, enz. Ze zijn ook wild van de prestigieuze Hamilton Collection.
Na een uur liggende pauze met een kop kruidenthee, trokken we met tegenzin opnieuw onze wandelschoenen aan om, 2 km verder, in het nette restaurant van het MacDonald Hotel haggis, gehakt in schaapsmaag, te proeven. Lekker. Echt waar. Slapen deden we vroeg en als rozen, of (brave) baby’s. 
Het ontbijt was om u tegen te zeggen. Noem het, het was er. Te veel en te lekkere dingen, zodat we meer dan gewapend, na deze vijfsterrenervaring, konden beginnen aan de laatste 23 km van de West Highland Way met als eindbestemming Fort William. 
Edencoille B&B, een adres om te bewaren.